What matters is the content, and (usually) not the plastic carrier

Author : Rony Vissers (PACKED vzw)

Published in: Faro - tijdschrift over cultureel erfgoed, nr. 6 (2013)

 

De laatste decennia is de collectievorming van cultureel-erfgoedinstellingen sterk veranderd. Terwijl ze oorspronkelijk hoofdzakelijk informatieobjecten op klassieke dragers zoals papier verwierven en bewaarden, is dit vandaag niet langer het geval. Cultureel-erfgoedinstellingen beheren nu ook audiovisuele collecties en een groeiende hoeveelheid digitale data. Het beeld- en klankmateriaal van de audiovisuele collecties, analoog of digitaal, is meestal vastgelegd op dragers die een plastic onderlaag hebben, zoals filmpellicule, magnetische audio- en videotapes en optische schijven. Ook andere digitale data, zoals digitale foto’s, worden door cultureel-erfgoedinstellingen nog veelvuldig bewaard op optische schijven. Dergelijke ‘moderne’ plastic dragers stellen de cultureel-erfgoedinstellingen voor bijzondere conserveringsuitdagingen.

 

Audiovisuele collecties

 

De afgelopen maanden hebben PACKED vzw, expertisecentrum digitaal erfgoed, en FARO, Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed, in het kader van de voorbereiding van de digitaliseringsprojecten van het Vlaams Instituut voor Archivering (VIAA) een inventaris gemaakt van de audiovisuele collecties die worden bewaard door de cultureel-erfgoedinstellinge1 in Vlaanderen en Brussel. Daaruit blijkt dat er momenteel ongeveer 137.000 audiovisuele dragers door de cultureel-erfgoedsector worden bewaard.2

 

De opslag van een filmcollectie in een cultureel-erfgoedinstelling. Foto: PACKED vzw.

 

Er stellen zich twee grote uitdagingen met betrekking tot deze audiovisuele collecties. Ten eerste zijn de dragers, en dus ook het beeld- en geluidsmateriaal dat ze bevatten, in hun voortbestaan bedreigd. Deze bedreiging is tweeledig: enerzijds is ze het gevolg van de samenstelling van de plastic onderlaag zelf, van het bindmiddel dat de informatielaag (bijvoorbeeld emulsie) op die onderlaag hecht of van de informatielaag zelf. Anderzijds is ze het resultaat van het niet kunnen lezen van de opgeslagen informatie door andere apparatuur dan die oorspronkelijk gebruikt is om de informatie op de drager weg te schrijven en het door de technologische evolutie in onbruik raken van de apparatuur die nodig is om de vastgelegde informatie te lezen. Ten tweede zijn deze audiovisuele collecties reeds vandaag in slechts zeer beperkte mate raadpleegbaar, zowel door medewerkers van de cultureel-erfgoedinstellingen zelf als door het publiek. Dit is niet zozeer omdat delen van de collecties reeds in slechte staat verkeren, maar vooral omdat de cultureel-erfgoedinstellingen in de meeste gevallen niet (langer) de verschillende types apparatuur en bijhorende kennis bezitten die noodzakelijk zijn om de dragers af te spelen.

 

Filmpellicule: cellulosenitraat en –acetaat

 

Niettegenstaande hedendaagse filmpellicule op een polyesteronderlaag – in tegenstelling tot bijvoorbeeld magnetische video- en audiotapes en optische schijven – doorgaans door specialisten op het vlak van de conservering van audiovisuele collecties wordt beschouwd als een stabiele drager, heeft onderzoek van PACKED vzw3 uitgewezen dat een zeer groot deel van de bijna 8.000 filmdragers die door de cultureel-erfgoedsector in Vlaanderen en Brussel worden bewaard, in gevaar is. De meeste films die door de cultureel-erfgoedinstellingen zelf worden bewaard, zijn immers geen films met een polyesteronderlaag, maar films met een onderlaag uit celluloseacetaat,  en in zeer beperkte mate een onderlaag uit cellulosenitraat.4

 

Acetaatfilms zijn vatbaar voor het zogenaamde azijnsyndroom. Dit verval is autokatalytisch. De ontbinding begint traag omdat het zuur dat de ontbinding veroorzaakt dan nog maar in beperkte mate aanwezig is in de onderlaag, maar de snelheid ervan neemt in sterke mate toe naarmate de chemische reactie vordert. Het autokatalytisch punt is het punt waarop de reactie niet langer traag verloopt, maar exponentieel begint te versnellen. De onderlaag van de acetaatfilm verzuurt, waardoor er zich een azijnachtige geur verspreidt en het materiaal broos wordt en krimpt. Een schommelende hoge relatieve vochtigheid en hoge temperatuur in de bewaaromgeving bespoedigen dit proces. Wanneer u de azijnachtige geur waarneemt, is de film al in verre staat van ontbinding. Het ontbindingsproces start immers veel eerder, maar is in de beginstadia enkel waarneembaar met behulp van A-D strips. Aangetaste acetaatfilms dienen apart te worden opgeslagen om aantasting van andere dragers met een acetaatonderlaag te voorkomen.

 

Een verzameling films die zijn aangetast door het azijnsyndroom. Foto: PACKED vzw.

 

Alhoewel het verval zich bij de bijna 4.000 acetaatfilms van de in de inventaris opgenomen cultureel-erfgoedinstellingen nog voor het autokatalytisch punt bevindt, is dit bij bijna 800 filmdragers niet langer het geval. Terwijl gespecialiseerde audiovisuele archieven erin slagen om door een gespecialiseerde bewaring het vervalproces van acetaatfilms sterk te vertragen of zelfs te stoppen (maar niet ongedaan te maken), is dit bij de meeste cultureel-erfgoedinstellingen in Vlaanderen niet het geval. Zij beschikken hiervoor niet over de gepaste bewaarinfrastructuur en kennis. Voordat PACKED vzw in de lente van 2013 in het kader van zijn onderzoek aan de cultuur-erfgoedorganisaties vroeg om de staat van hun filmcollecties te controleren, werden zelfs geen periodieke controles met A-D strips gedaan.5 Het is zeker dat een aanzienlijk deel van deze filmcollecties in de huidige omstandigheden snel verder zal verslechteren en, wanneer dit nog niet het geval is, ook snel het autokatalytisch punt zal bereiken; al blijft het erg moeilijk om in te schatten tegen welk tempo dit zal gebeuren.

 

Voor de nitraatfilms stelt er zich in vergelijking tot de acetaatfilms nog een bijkomende uitdaging. Nitraatfilm wordt, net als acetaatfilm, gekarakteriseerd door een autokatalytische ontbinding. De film verkleurt, wordt vervolgens zacht en pakt samen tot één massa. Uiteindelijk ontbindt deze filmmassa geheel of gedeeltelijk tot een schokgevoelig poeder. Nitraatfilm is bovendien ook zeer gevoelig voor zelfontbranding. Het materiaal kan spontaan vlam vatten zonder tussenkomst van een warmtebron, en zelfs zonder blootgesteld te zijn aan zuurstof. Nitraatfilm is omwille van dat brandgevaar vanaf het begin van de jaren 1950 volledig vervangen door acetaatfilm. Eén van de redenen waarom er momenteel nog maar een tiental nitraatfilms door cultureel-erfgoedinstellingen zelf worden bewaard is dat een groot aantal door hen gelukkig reeds in bewaring is gegeven van het Koninklijk Belgisch Filmarchief dat, in tegenstelling tot de cultureel-erfgoedinstellingen zelf, wel beschikt over een gespecialiseerde bewaarinfrastructuur voor deze risicovolle dragers.

 

Een strook nitraatfilm. Foto: PACKED vzw.

 

Meer dan 1.300 van de geïnventariseerde filmdragers, vermoedelijk acetaatfilms, hebben ook een aparte magnetische klankband, waardoor ze eveneens vatbaar worden voor de problemen van magnetische tapes (zie verder). Dit is ook het geval voor films met een magnetische klankstrook op de filmdrager zelf, maar het aantal hiervan is nog niet in kaart gebracht.

 

Magneetband. Foto: PACKED vzw.

 

Een oplossing voor de toegankelijkheid en de conservering van deze filmcollecties zal verschillende strategieën moeten omvatten. Digitalisering is de meest geschikte oplossing voor het raadpleegbaarheidsprobleem. Als men digitalisering echter ook wil aanwenden als oplossing voor het conserveringsprobleem van filmcollecties, zal de digitalisering moeten beantwoorden aan zeer hoge kwaliteitseisen. Deze hoge kwaliteitseisen zullen resulteren in een zeer hoge digitaliserings- en opslagkost. Bovendien stijgen de kwaliteitseisen onder invloed van de verbetering van de weergaveapparatuur nog steeds. Daarom is het aangewezen om zelfs na digitalisering de nitraat- en acetaatfilms in optimale omstandigheden verder te bewaren, en indien nodig er zelfs een nieuwe conserveringskopie op (meer stabiele) polyesterfilm van te maken.

 

PACKED vzw zou binnen de context van dit artikel tips kunnen geven over hoe de bewaring van en omgang met het bedreigde filmmateriaal door de cultureel-erfgoedinstellingen zelf kan worden verbeterd, maar we doen dit doelbewust niet. Optimale bewaaromstandigheden blijven belangrijk, zowel in afwachting van als na digitalisering. De praktijk heeft echter uitgewezen dat het zelf creëren van optimale bewaaromstandigheden voor filmcollecties duidelijk niet haalbaar is voor de meeste cultureel-erfgoedinstellingen in Vlaanderen. Het lijkt ons dan ook beter om hier aan te moedigen dat voor de bewaring van filmcollecties samenwerking wordt gezocht met een gespecialiseerde audiovisuele bewaarinstelling, zoals bijvoorbeeld het eerder vermelde Koninklijk Belgisch Filmarchief. Een goede bewaring biedt op zich echter nog geen garantie voor de toegankelijkheid van het filmmateriaal. Het zal in de meeste gevallen eerst moeten worden gedigitaliseerd vooraleer het kan worden beschreven, en raadpleegbaar en herbruikbaar kan worden gemaakt.

 

Magnetische audio- en videotapes en het sticky shed-syndroom

 

Volgens dezelfde inventaris worden door de cultureel-erfgoedinstellingen in Vlaanderen en Brussel naast de 8.000 filmdragers ook bijna 39.000 analoge videodragers, 10.500 digitale videodragers, 61.000 analoge audiodragers en 19.000 digitale audiodragers bewaard. De analoge videodragers en een groot deel van de analoge audiodragers betreffen diverse types magnetische tapes, vooral verschillende soorten cassettes en open spoelen. Een ander deel van de analoge audiodragers betreffen geen magnetische tapes, maar bijvoorbeeld wascilinders en grammofoonplaten. Alhoewel ook muziekplaten vervaardigd kunnen zijn uit plastic (bijvoorbeeld vinyl), behandelen we de problematiek hiervan niet in dit artikel.

 

1/2" EIAJ videotape die gebruikt werd vanaf 1965 en midden 1970's. Foto: PACKED vzw.

 

Net zoals er bij film doorheen de jaren verschillende soorten materialen voor de onderlaag zijn gebruikt, is dit ook het geval bij magnetische audio- en videotapes. Meestal gaat het om celluloseacetaat, polyvinylchloride en polyester. Het azijnsyndroom, gekend van acetaatfilm (zie hoger), doet zich ook voor bij magnetische tapes met een onderlaag uit celluloseacetaat. Deze werden gebruikt tot ongeveer het midden van de jaren 1960. De effecten en gevolgen van het azijnsyndroom bij dit type magnetische tapes zijn vergelijkbaar met die bij acetaatfilm.

 

Het bekendste inherente vervalproces bij magnetische tapes is echter het zogenaamde sticky shed-syndroom. Dit wijst op de ontbinding (hydrolyse) van de bindlaag, en niet van de plastic onderlaag zelf. De bindlaag hecht de emulsielaag waarin door middel van magnetisering de informatie wordt opgeslagen. Er ontstaat urethaan aan het tapeoppervlak omdat het polyurethaan in de bindlaag water opzuigt. De eerste sporen van het sticky shed-syndroom zijn de aanwezigheid van poeder of een kleverige massa op het tapeoppervlak. Dit zet zich vast op de koppen van de audio- en videospelers waardoor het weergavesignaal wordt verstoord. Het sticky shed-syndroom kan resulteren in het vastlopen van de afspeelkoppen, en in een slechte weergave van het audio- en/of videosignaal. Het zelf regelmatig heen- en weerspoelen van magnetische tapes kan het vastkleven ervan voorkomen. Kleverige tapes moeten met speciale reinigingstoestellen worden gereinigd, en indien nodig worden gedehydrateerd door middel van een ‘bak-’ of ‘droogprocedé’. Zowel dit reinigen als dehydrateren dient door een specialist te gebeuren omdat er een gevaar is op beschadiging van de tapes, en dus een verlies van informatie. Net als bij het azijnsyndroom hebben een schommelende hoge temperatuur en hoge relatieve vochtigheid in de bewaaromgeving een versterkende invloed op het sticky shed-syndroom.

 

Een RTI-reinigingstoestel voor videocassettes. Foto: PACKED vzw.

 

De beste oplossing om de toegankelijkheid en de conservering van de informatie op de magnetische audio- en videotapes te verzekeren is digitalisering. Zelfs wanneer na digitalisering de magnetische tapes verder worden bewaard, is het vandaag reeds duidelijk dat de resulterende digitale (computer)bestanden binnen afzienbare tijd de magnetische tapes zullen vervangen in functie van de conservering van hun inhoud.6 Een digitaal bestand is niet langer gebonden aan een bepaald type drager of dragerformaat en kan zonder informatieverlies worden gekopieerd. Mits de juiste voorzorgen, hebben dergelijke (digitale) bestanden een grotere kans om optimaal raadpleegbaar te blijven voor de komende generatie(s) dan werken en documenten op magnetische tapes. Het verstrekken van tips voor een verbeterde bewaring van en omgang met magnetische tapes lijkt PACKED vzw hier dan ook geen prioriteit, wel het aanmoedigen tot digitalisering – alhoewel in afwachting hiervan een goede bewaring en omgang met de magnetische audio- en videotapes noodzakelijk blijft.

 

Digitale data op optische schijven

 

Optische schijven zijn platte, cirkelvormige dragers die werken op basis van licht, meer bepaald een laserstraal en de weerspiegeling ervan. De populairste optische schijven zijn ongetwijfeld de compact disc (of cd) en de digital versatile disc (of dvd). De eerste is vooral gekend als drager voor digitale audio, de tweede als drager voor digitale video maar beide worden ze evenzeer gebruikt voor de opslag van andere digitale data.7

 

Deze optische schijven bestaan meestal uit pure polycarbonaatplastic. Op deze plastic is een dunne reflecterende metaallaag aangebracht die meestal bestaat uit aluminium of goud. Op deze reflecterende laag is vervolgens aan de andere kant een dunne beschermende laklaag (bij de cd) of een nieuwe laag polycarbonaatplastic (bij de dvd) aangebracht. Optische schijven slaan digitale informatie (bits) op in de vorm van pits en lands. Pits zijn ‘putten’ die de binaire waarde ‘0’ of ‘uit’ hebben en het licht van de laserstraal niet reflecteren; lands zijn ‘contactvlakken’ die de binaire waarde ‘1’ of ‘aan’ hebben en het licht van de laserstraal wel reflecteren.

 

De types informatielagen die bij optische schijven worden gebruikt zijn afhankelijk van het type schijf: enkel leesbaar (ROM), eenmalig schrijfbaar (R), of herschrijfbaar (RW, RAM). De verslechtering van het materiaal dat gebruikt wordt voor deze informatielagen verloopt veel sneller dan die van de polycarbonaatplastic. Ze is dan ook de belangrijkste oorzaak voor de verslechtering, en uiteindelijk de onbruikbaarheid, van optische schijven. Net zoals bij het verval van nitraat- en acetaatfilms en het sticky shed-syndroom bij magnetische tapes dragen omgevingsfactoren bij aan het verval van optische schijven. Een beschadiging van de polycarbonaatlaag zelf is echter meestal het resultaat van ongepast gebruik.

 

De polycarbonaatlaag kan ook beginnen buigen wanneer de optische schijf gedurende lange tijd is opgeslagen in een niet-verticale positie. Optische schijven als cd’s en dvd’s zijn weinig geschikt voor de bewaring van digitale data. De verslechtering van het materiaal dat gebruikt wordt voor de informatielaag is hiervoor slechts één reden. Een andere reden is dat de manier waarop de digitale data die door het ene toestel zijn weggeschreven niet steeds garandeert dat ze door een ander toestel kunnen worden gelezen. Een derde belangrijke reden is dat de langetermijnbewaring van digitale data een aantal (geautomatiseerde) acties veronderstelt die moeilijk of niet zijn uit te voeren op optische schijven zoals cd’s en dvd’s. Onlangs ontving PACKED vzw van een cultureel-erfgoedinstelling enkele cd’s. Hierop waren in 2001 de moederbestanden van digitale reproducties van werken uit haar collectie weggeschreven. We hebben tests gedaan met verschillende leesapparatuur voor data-cd’s (zelfs daterend uit dezelfde periode als de ontvangen schijfjes), maar de cd’s bleken niet langer leesbaar te zijn. Alhoewel de cultureel-instelling tekort is geschoten in de bewaring van de cd’s zelf (er was bijvoorbeeld een papieren label op de schijfjes gekleefd en de schijfjes zaten per drie opeengestapeld in één cd-doosje), is de onleesbaarheid waarschijnlijk toch in grote mate het resultaat van het inherente verval van de informatielaag. Als er in een dergelijk geval geen goede back-up bestaat van de digitale bestanden, rest er de cultureel-erfgoedinstelling niks anders dan de (dure) digitalisering te herhalen.

 

Alle digitale dragers zijn in zekere mate onbetrouwbare dragers, maar professionele opslagsystemen met behulp van datatapes of harde schijven in plaats van cd’s of dvd’s worden betrouwbaar gemaakt door ze uit te rusten met technologische test-, kopieer- en beheersystemen die de informatiedrager en de kwaliteit van de opgeslagen data ondersteunen, en de integriteit van de data onderhouden en beheren. Cd’s en dvd’s zijn enkel geschikt om digitale data raadpleegbaar te maken of uit te wisselen, maar niet om ze duurzaam te bewaren. Een instelling die gespecialiseerd is in de bewaring en ontsluiting van digitale data zal dan ook geen gebruikmaken van cd’s en dvd’s (die bovendien een te kleine opslagcapaciteit hebben), maar van een systeem dat datatapes en harde schijven combineert en dat in staat is om geautomatiseerde preserveringsacties zoals authenticiteit- en integriteitscontroles en transcoderingen uit te voeren. PACKED vzw beveelt aan dat cultureel-erfgoedinstellingen die momenteel data bewaren op cd’s en dvd’s deze data zo snel mogelijk overzetten naar een betrouwbaar opslagsysteem.

 

En wat nu?

 

Voor de bewaring van audiovisuele collecties die zijn vastgelegd op magnetische tapes is de beste optie om deze collecties te digitaliseren vooraleer de tapes ten prooi vallen aan het sticky shed-syndroom (en andere bedreigingen). Ook voor de bewaring van collecties op door inherent verval bedreigde nitraat- en acetaatfilm kan gebruikgemaakt worden van digitalisering, maar worden bij voorkeur de nitraat- en acetaatfilms in geoptimaliseerde omstandigheden bewaard door een gespecialiseerde audiovisuele bewaarinstelling. Op deze manier kan, indien nodig, de digitalisering worden herhaald als de kwaliteitseisen nadien drastisch mochten stijgen. Indien u zich louter of hoofdzakelijk concentreert op een verbetering van de opslagomstandigheden van de magnetische tapes en nitraat- en acetaatfilms biedt dit geen toekomstgerichte oplossing en riskeert u een vals gevoel van veiligheid te creëren. Mits een gespecialiseerde bewaring kan het verval dat inherent is aan de drager immers in het beste geval wel worden vertraagd of zelfs gestopt, maar nooit ongedaan worden gemaakt. Bovendien rest er ook steeds de bedreiging van het in onbruik raken van de afspeelapparatuur door de technologische evolutie.

 

Mede omdat de digitalisering van audiovisuele collecties (net als het trekken van nieuwe filmkopieën voor conservering) een dure zaak is, is het belangrijk om in de cultureel-erfgoedsector samen te werken over de grenzen van de instellingen heen. Op deze manier kan een schaalvoordeel en dus een lagere eenheidsprijs worden gerealiseerd. Het Vlaams Instituut voor Archivering (VIAA) is mede omwille hiervan opgericht door de Vlaamse Regering. Cultureel-erfgoedorganisaties die audiovisuele collecties bezitten en vandaag nog niet betrokken zijn in de voorbereiding van VIAA’s digitaliseringprogramma’s kunnen steeds contact opnemen met VIAA (09/2753172, nico.verplancke@viaa.be) of PACKED vzw (02/2171405, info@packed.be) om te bespreken hoe zij in een volgende fase alsnog kunnen aansluiten. Cultureel-erfgoedorganisaties die, bijvoorbeeld in afwachting van digitalisering door VIAA, hun filmcollecties in bewaring willen geven bij het Koninklijk Belgisch Filmarchief, kunnen dit doen door een e-mail te sturen naar secretariat@ cinematek.be of te bellen naar 02/5511902. PACKED vzw acht dergelijke samenwerkingen voor de meeste cultureel-erfgoedorganisaties in Vlaanderen veel efficiënter dan zelf individueel te investeren in een verbetering van de eigen bewaarinfrastructuur voor audiovisuele collecties. De middelen en tijd die door de samenwerking vrijkomen, kunnen zij immers beter investeren in het werken op de inhoud van hun collecties, door ze bijvoorbeeld optimaal te beschrijven en te ontsluiten.

 

De resulterende digitale bestanden dienen, net als de digitale bestanden die vandaag op optische schijven als cd’s en dvd’s worden bewaard, te worden opgeslagen in een gespecialiseerd systeem dat gebruikmaakt van datatapes en/of harde schijven en is uitgerust met technologische test-, kopiëren beheersystemen die de informatiedrager en de kwaliteit van de opgeslagen data ondersteunen, en de authenticiteit en integriteit van de data onderhouden en beheren. VIAA heeft als dienstenleverancier niet alleen de ambitie om digitaliseringsprogramma’s op te zetten, maar ook om digitale opslag en preservering te garanderen. Dit is een interessante evolutie omdat digitale opslag en preservering een complexe (en dure) zaak blijft. Zoals de problematiek van de optische schijven al aangeeft, introduceert digitale bewaring zelf ook nieuwe uitdagingen (en kosten). Cultureel-erfgoedorganisaties die digitale collecties bezitten en voor de bewaring en preservering hiervan in de nabije toekomst willen samenwerken met VIAA, kunnen steeds VIAA of PACKED vzw contacteren om dit te bespreken. Ook hier geldt dat de middelen en tijd die kunnen vrijkomen door de samenwerking met VIAA door de cultureel-erfgoedinstellingen beter kunnen worden geïnvesteerd in de beschrijving en ontsluiting van hun collecties.

 

Aanvullende informatie

 

Indien cultureel-erfgoedinstellingen zich zelf aan digitalisering en digitale archivering wagen, raden we hen aan om hierbij de Cultureel Erfgoed Standaarden Toolbox (www.projectcest.be) en het Scoremodel Digitale Duurzaamheid (www.scoremodel.org) te raadplegen. Ook de website www.scart.be, een website van PACKED vzw specifiek over de conservering van audiovisuele collecties, bevat nuttige informatie. Meer algemene informatie over de werking van PACKED vzw vindt u op www.packed.be.

 

Voetnoten:

 

 

  • 1. Het ging voornamelijk om de cultureel-erfgoedorganisaties die door de Vlaamse overheid worden gesubsidieerd op basis van het Cultureel-erfgoeddecreet, maar aanvullend ook om drie kunstenorganisaties die worden gesubsidieerd op basis van het Kunstendecreet.
  • 2. Aanvullend werden ook 515.000 audiovisuele dragers in de omroepsector geïnventariseerd.
  • 3. Een onderzoek van PACKED vzw in functie van de opmaak van een plan van aanpak voor de digitalisering door VIAA van filmcollecties uit de omroep- en cultureel-erfgoedsector.
  • 4. Alsook films met een onderlaag in cellulosediacetaat en -triacetaat.
  • 5. A-D strips zijn papierstrips die zijn bedekt met een laagje kleurstof waarmee de mate van verval onder invloed van het acetaatsyndroom kan worden opgespoord bij acetaatfilm (en magnetische tapes met een acetaatonderlaag). Voor hulp bij de identificatie van acetaatfilms die door het azijnsyndroom zijn aangetast, zie het artikel van PACKED-medewerker Emanuel Lorrain, Beknopte handleiding voor het identificeren van nitraatfilms en verval ten gevolge het azijnsyndroom in audiovisuele collecties en archieven, zie: www.scart.be/?q=nl/content/beknopte-handleiding-voor-het-identificeren-v...
  • 6. Gevallen waarin het wel belangrijk kan zijn om de drager te behouden zijn onder andere kunstwerken waarvan de drager essentieel is om de betekenis ervan ten volle te kunnen vatten (bijvoorbeeld video-installaties waarin de magnetische tape een zichtbaar onderdeel is van het werk, zie: Emanuel Lorrain, Anatomie van het analoge. Het behoud van de video-installatie 'Oratorium for prepared video player and eight monitors' (1980) van Frank THeys, www.scart.be/?q=nl/content/anatomie-van-het-analoge-het-behoud-van-de-vi...) of waarvan de drager een waarde heeft als object (bijvoorbeeld omdat het de handtekening draagt van de kunstenaar). Het laatste geval impliceert echter niet noodzakelijk ook het behoud van de informatie op de drager; deze kan op een andere manier worden bewaard.
  • 7. Er bestaan ook nog oudere optische schijven waarop geen digitale maar analoge data worden opgeslagen, bijvoorbeeld laserdisk en cd-video.
logo vlaamse overheid